Ontwikkeling en ondersteuning van onderwijs

Ontwikkeling en ondersteuning van onderwijs zijn de laatste decennia in het teken komen te staan van vraagsturing. In dit advies aan de Tweede Kamer geeft de raad een aantal aanbevelingen die moeten bijdragen aan een evenwicht tussen de diverse aansturingen. De raad onderkent drie vormen van aansturing: door het onderwijsveld, door de markt en door de overheid. Deze drie vormen vullen elkaar aan. 

De raad vindt dat ondersteuners, gelet op hun rol bij onderwijsvernieuwingen, niet alleen als marktpartij moeten worden behandeld. Zij moeten ook aangesproken worden op hun professionele (mede)verantwoordelijkheid voor goed onderwijs. Daarnaast bepleit de raad een sterkere professionele bijdrage van leraren en onderwijsmanagers in kennisgemeenschappen. De raad stelt verder een atlas van kennisgemeenschappen voor.

Scholen dienen een grotere inbreng te hebben bij de ontwikkeling op middellange termijn van het onderwijs. In de eerste plaats kunnen daarbij scholen met een gemeenschappelijke problematiek of visie gezamenlijk een plan ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld gebeurt door een groep scholen rond open leermiddelen. Daarnaast is er ook plaats voor een landelijk initiatief zoals het expertisecentrum voor het beroepsonderwijs. De inbreng van scholen kan gegarandeerd worden door een vertegenwoordiging van de sectororganisaties in de programmaraad.

De raad is verder voorstander van het formuleren van inhoudelijke zwaartepunten voor de ontwikkeling op middellange termijn van het onderwijs. Taal/Nederlands en rekenen/wiskunde zijn de zwaartepunten van nu. Deze moeten voor zeker acht jaar zijn vastgelegd. De raad stelt verder een systematiek voor om te komen tot de onderwerpen die de komende vijf of tien jaar prioriteit hebben bij ontwikkelingen op het gebied van organisatie en inhoud van het onderwijs.

De raad is van mening dat er een passend landelijk en schoolbudget moet zijn voor onderwijsontwikkeling.

Op basis van een vergelijking met andere sectoren, waarbij een r&d-norm geldt van 1,7%, komt de raad tot een bedrag van 340 miljoen euro (bij een totale begroting voor primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs van circa 20 miljard euro). Dit geld is voor een deel al beschikbaar in de budgetten van scholen, projecten, expertisecentra, ontwikkelprogramma’s, enzovoort. De raad stelt voor dit bedrag gaandeweg op te bouwen en zo te verdelen dat twee derde van dit bedrag via scholen loopt en een derde via het Rijk.

Tot slot vindt de raad dat voor het functioneren van het onderwijs als geheel een aantal wettelijke taken onder verantwoordelijkheid van de overheid moet blijven of komen. Hij doelt hierbij onder andere op de regeling van eindtoetsen, kerndoelen, eindtermen, kwalificatiedossiers, examenopgaven. Deze vaste en specifieke wettelijke taken dienen te zijn ondergebracht bij publiek geregelde instellingen.

De raad beveelt de Tweede Kamer aan, prioriteit te geven aan de ontwikkeling op middellange termijn van het onderwijs. Aan welke onderwerpen moet nu al worden gewerkt en met welk budget? Juist op dit punt bestaan veel onduidelijkheden en onzekerheden.