Verhouding tussen zorgplicht en toelatingsbeleid

De Onderwijsraad geeft staatssecretaris Dekker (onderwijs) antwoord op twee juridische vragen. De eerste gaat over de verhouding tussen het toelatingsbeleid op grond van richting en de zorgplicht passend onderwijs van een bijzondere school. Volgens de raad staan deze twee los van elkaar. Als een bijzondere school niet aan de ondersteuningsbehoefte van een leerling kan voldoen, geldt voor die school in beginsel dezelfde zorgplicht als voor openbare scholen. Een bijzondere school mag een leerling, dus ook die met een ondersteuningsbehoefte, weigeren als de grondslag van de school niet wordt onderschreven of gerespecteerd. De school moet dan wel een consistent toelatingsbeleid voeren. De tweede vraag is hoe de vrijheid van onderwijs in artikel 23 van de Grondwet zich verhoudt tot het recht op onderwijs in het eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De raad concludeert dat de Grondwet op dit punt niet in strijd is met het EVRM.

Op 1 augustus 2014 is de Wet passend onderwijs ingevoerd. Eerste berichten over de werking hiervan hebben geleid tot een motie van de Kamerleden Ypma en Straus over de toelating van leerlingen met ondersteuningsbehoefte door bijzondere scholen. Op hun verzoek heeft de staatssecretaris twee vragen aan de raad voorgelegd:

  1. Hoe verhoudt zich de zorgplicht van scholen in het kader van passend onderwijs tot de mogelijkheid van bijzondere scholen om een toelatingsbeleid te voeren?
  2. In hoeverre is artikel 23 Grondwet in overeenstemming met artikel 2 van het eerste protocol EVRM (recht op onderwijs)?

In zijn advies geeft de raad weer wat volgens het nu geldende recht, het antwoord op deze twee vragen is.

1) In het kader van het passend onderwijs hebben scholen een zorgplicht om actief op zoek te gaan naar een andere school als zij zelf een leerling de benodigde ondersteuning niet kunnen bieden of als zij geen plaatsruimte beschikbaar hebben.

Op grond van de Grondwet mogen bijzondere scholen leerlingen weigeren als zij zelf of hun ouders de richting van de school niet onderschrijven of respecteren. De Hoge Raad heeft aangeven dat een school dat alleen mag doen als die richting in de statutaire doelstelling is opgenomen en als er sprake is van een consistent beleid in overeenstemming met de statuten. Deze voorwaarden gelden gelijkelijk bij aanmelding van leerlingen zonder en met een ondersteuningsbehoefte.

2) Volgens de Onderwijsraad is de Grondwet wat betreft de vrijheid van onderwijs verenigbaar met het eerste protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit verdrag waarborgt ieders recht op onderwijs., dat wil zeggen het recht op toegang tot onderwijs, het recht om daadwerkelijk aan onderwijs deel te nemen en het recht op erkenning van verworven diploma’s. De staat moet ervoor zorgen dat er een stelsel van basisvoorzieningen is en dat iedereen toegang heeft tot dit stelsel van voorzieningen, maar mag dit stelsel naar eigen inzicht inrichten. Ook de Grondwet draagt de overheid op om zorg te dragen voor het onderwijs en om ervoor te zorgen dat er voldoende openbare, algemeen toegankelijke scholen zijn. Met de inrichting van het onderwijsstelsel met enerzijds algemene toegankelijkheid van openbare scholen en anderzijds bijzondere scholen die in beperkte mate en binnen juridische grenzen een toelatingsbeleid op grond van richting mogen voeren, voldoet de staat aan zijn verplichting om het recht op onderwijs te garanderen. Het verdrag legt alleen verplichtingen op aan de staat. Het kan niet rechtstreeks worden tegengeworpen aan bijzondere scholen, omdat die scholen in stand gehouden worden door private organisaties.

Het advies is op 12 december 2014 aan de staatssecretaris verzonden en op 18 december 2014 door de raad openbaar gemaakt.