Column FD: Laat de onderwijsinspecteur weer meer in de klas meekijken

Edith Hooge

Het huidige indirecte toezicht bij scholen is te veel bestuursgericht en geeft geen goed beeld van de onderwijskwaliteit. Laat de Onderwijsinspectie elke 4 jaar in de klas een kwaliteitsonderzoek doen, schrijft Edith Hooge.

Al langere tijd zijn de niveaus van lezen, schrijven, rekenen en wiskunde reden tot zorg. Worden deze essentiële vaardigheden voldoende bijgebracht aan jongeren in het onderwijs? We weten het eigenlijk niet zo goed, want er is op dit moment te weinig zicht op de niveaus die jongeren bereiken. Lang niet alle scholen en schoolbesturen hebben een goed beeld van de eigen onderwijskwaliteit en van de ontwikkeling in kennis, beheersing en begrip van hun leerlingen. Uit het extern toezicht op het onderwijs komt een paradoxaal beeld: het aantal als zwak beoordeelde scholen neemt af, terwijl de onderwijsinspectie tegelijkertijd in de jaarlijkse ‘Staat van het Onderwijs’ meldt dat de onderwijsprestaties van leerlingen dalen.

Minder en goedkoper

Rond 2000 werd rijkstoezicht in veel sectoren vooral gezien als kostenpost, administratieve last en als rem op innovatie en verbetering van publieke dienstverlening. In het streven naar een doelmatiger en soberder overheid en meer eigen verantwoordelijkheid van organisaties moest het toezicht minder en goedkoper. In antwoord daarop ontwikkelden veel externe toezichthouders vormen van indirect toezicht, onder de noemers van systeemtoezicht, meta-toezicht of bestuursgericht toezicht. Bij indirect toezicht worden vooral bestuurlijke systemen voor kwaliteitszorg en -bewaking beoordeeld. En de kwaliteit in de praktijk wordt alleen getoetst ter verificatie, steekproefsgewijs of op basis van risicoanalyse.

Zo is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) het extern toezicht op ziekenhuizen gaan richten op de samenwerking tussen raden van toezicht, bestuur, medisch specialisten en verpleegkundigen. Dit naast toezicht op specifieke onderwerpen waar een hoog risico aan zit, zoals het proces rond operaties. En de Autoriteit woningcorporaties (Aw) stelt sinds 2018 de governance van de woningcorporatie centraal in het toezicht op volkshuisvestelijk presteren. Als voor de Aw blijkt dat het bestuur en intern toezicht hun verantwoordelijkheid nemen, dan komt er geen verdiepend onderzoek naar beschikbaarheid, betaalbaarheid en onderhoud van sociale huurwoningen.

Bestuursgericht

Deze verschuiving naar indirect toezicht voltrok zich ook bij de Onderwijsinspectie. Sinds 2016 is het extern toezicht op onderwijskwaliteit ‘bestuursgericht’. Het richt zich in de eerste plaats op het bestuurlijk handelen, de governance en de bestuurlijke systemen van kwaliteitszorg. Aanvullend wordt een aantal scholen onderzocht, ter verificatie of voor onderzoek naar specifieke thema’s zoals burgerschapsonderwijs of schrijfonderwijs. Drijfveer voor het bestuursgerichte toezicht is schoolbesturen te stimuleren om zelf tot goede onderwijskwaliteit te komen. Met op de achtergrond de context van meer efficiëntie en kostenverlaging, zoals het Rijk wenst.

"Leraren en schoolleiders moeten goed bij het kwaliteitsonderzoek worden betrokken."

In februari van dit jaar bepleitte de Onderwijsraad in het advies ‘Essentie van extern toezicht’ dat de Onderwijsinspectie het accent weer gaat leggen op zijn oorspronkelijke taak van klassiek rijkstoezicht. Om namens de overheid direct toezicht te houden op de onderwijskwaliteit op scholen. Dit advies werd met enige verbazing ontvangen. Adviseert de Onderwijsraad nu dat onderwijsinspecteurs weer alle scholen gaan bezoeken om daar kwaliteitsonderzoek uit te voeren door te kijken in klassen en praktijklokalen, te spreken met lerarenteams en leerlingen, en lesmateriaal, methoden en onderwijsplannen door te nemen, net zoals in de vorige eeuw gebeurde? Het antwoord is ja. En met reden. Omdat met het huidige indirecte toezicht het risico van toezicht op een papieren werkelijkheid op de loer ligt. Om een voorbeeld te geven: de bestuurlijke kwaliteitszorgsystemen zijn op orde, maar het schrijfonderwijs is bij veel scholen onder de maat.

Iedereen moet erop kunnen rekenen dat op élke school goed onderwijs wordt gegeven. Ouders, werkgevers, vervolgopleidingen, en de samenleving als geheel - iedereen moet dat vertrouwen hebben. Zij zijn niet zozeer geïnteresseerd in de vraag of schoolbesturen hun interne procedures op orde hebben, maar in de vraag of het onderwijs goed is en leerlingen echt iets leren.

Een derde belangrijke reden is dat onderwijs een publieke voorziening is gefinancierd met schaars publiek geld. De regering moet er zeker van zijn dat met de publieke onderwijsvoorziening goed en voor iedereen toegankelijk onderwijs wordt gerealiseerd, en moet hierover verantwoording kunnen afleggen aan de Tweede Kamer.

Sterke en zwakke plekken

Met het huidige indirecte toezicht kan de overheid haar verantwoordelijkheid voor kwalitatief goed onderwijs niet goed waarmaken. Er is direct extern toezicht nodig op de kwaliteit. Dat betekent dat er op elke school elke vier jaar een kwaliteitsonderzoek moet komen, uitgevoerd vanuit een onafhankelijke positie en met een externe blik. Leraren en schoolleiders moeten hier goed bij worden betrokken, want zij weten waar de sterke en zwakke plekken zitten en zij kunnen tot actie overgaan als verbetering nodig is. Aanvullend extern toezicht op governance en bestuurlijke kwaliteitszorg kan dan nadat de onderwijskwaliteit op de scholen zelf is beoordeeld.

Goed zicht op welke niveaus kinderen en jongeren weten te bereiken en hoe zij zich ontwikkelen in de volle breedte van het onderwijs is heel belangrijk. Want we moeten er op tijd bij zijn als de onderwijskwaliteit in bepaalde vakken of leergebieden daalt, of op bepaalde scholen onder de maat raakt. Klassiek extern rijkstoezicht is voor het onderwijs geen overbodige luxe.