Column FD: Creëer volop ruimte op school voor discussie over discriminatie

Edith Hooge 

Door de wrede dood van de zwarte Amerikaan George Floyd en de demonstraties tegen racisme in binnen- en buitenland, laait de discussie over discriminatie en racisme in Nederland, over ongelijkheid en uitsluiting en over ons slavernij- en koloniaal verleden flink op. Daarbij wordt uit verschillende hoeken kritisch naar het onderwijs gekeken. Wat krijgen kinderen en jongeren op school hierover eigenlijk mee? En wie besluiten daarover?

Vragen en kritiek over lesstof, inhoud van schoolboeken, leermaterialen en lesprogramma’s, en voorstellen om deze te veranderen, zijn vaak gericht aan de landelijke politiek en overheid. Maar is dat de enige weg?

In zijn advies ‘Curriculumvernieuwing’ uit 2018 heeft de Onderwijsraad ontrafeld hoe besluitvormingsprocessen over het curriculum van het onderwijs in Nederland precies verlopen en wie over wat beslist. Het advies laat zien dat, anders dan veel mensen denken, landelijke politici, bewindslieden en ambtenaren hier niet zoveel in de melk te brokkelen hebben als het om het curriculum gaat.

‘Dankzij de grondwettelijke vrijheid van onderwijs zijn scholen in Nederland vrij om naar eigen visie het onderwijs vorm en inhoud te geven.’

In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk of Finland, kent Nederland geen nationaal curriculum, al doet de naamgeving van recente landelijke programma’s ‘Onderwijs2032’ en ‘Curriculum.nu’ anders geloven. De overheid stelt alleen inhoudelijke kaders op in de vorm van kerndoelen en eindtermen, die richting geven aan het curriculum in het onderwijs.

En dat luistert heel nauw: aan de ene kant moet de overheid haar eindverantwoordelijkheid voor onderwijskwaliteit ermee kunnen waarmaken, en aan de andere moet er voldoende ruimte zijn voor curriculum- en onderwijsontwikkeling door het brede onderwijsveld en scholen. Want dankzij de grondwettelijke vrijheid van onderwijs zijn scholen in Nederland vrij om naar eigen visie het onderwijs vorm en inhoud te geven.

Gevarieerd aanbod

Scholen stellen zelf hun lesmethoden, leermiddelen en toets- en beoordelingsvormen samen. Daarbij maken zij gebruik van het gevarieerde aanbod dat vak- en beroepsverenigingen van leraren, wetenschappers, educatieve uitgevers, toetsdeskundigen, curriculumontwikkelingsorganisaties en andere partijen in het onderwijsveld hiervoor ontwikkelen.

De – internationaal vergeleken - grote mate van vrijheid van scholen om hun onderwijs naar eigen visie vorm en inhoud te geven, roept ook de vraag op of het aanpassen van lesstof of schoolboeken voldoende is om echt van invloed te kunnen zijn op wat kinderen en jongeren dagelijks meekrijgen in de onderwijspraktijk. In maart van dit jaar rapporteerde het Historisch Nieuwsblad op basis van eigen onderzoek dat de meeste lesboeken voor geschiedenis bij de tijd zijn. Ze blijken veelzijdige en gedetailleerde informatie over kolonialisme en slavernij, vrouwen en wereldgeschiedenis te bevatten.

Canon van Nederland

De methoden presenteren niet alleen leerstof, maar ook verschillende standpunten en posities, en ze zijn gericht op meningsvorming door leerlingen. Ook in de herijkte ‘Canon van Nederland’, die vorige week is gepresenteerd, is meer evenwicht aangebracht op het gebied van meerstemmigheid, gender, diversiteit, internationaal perspectief en regionale spreiding.

Maar toch geven leerlingen, ouders, leraren en andere betrokkenen bij onderwijs aan zich niet altijd te herkennen in de weergave van de geschiedenis tijdens de lessen op school. Bijvoorbeeld omdat zij te weinig aandacht ervaren voor de Nederlandse betrokkenheid bij de slavenhandel. Of zij vinden het perspectief te eenzijdig. Een deel van de verklaring hiervoor is dat het curriculum definitief vorm en inhoud krijgt op school, in de klas. Daar komt het echt tot leven.

Op basis- en middelbare scholen wordt kinderen en jongeren bij verschillende leergebieden en vakken bijvoorbeeld geleerd om kritisch na te denken, feiten te onderscheiden van meningen en bewust te zijn van eigen (voor)oordelen. Leraren brengen deze leerstof in de praktijk in hun lessen door hun pedagogisch-didactisch handelingsrepertoire.

Zij leggen hierbij inhoudelijke accenten, waarin, gewild of niet, ook hun eigen voorkeuren, overtuigingen en ideeën kunnen doorklinken. En dit laatste verwijst naar wat in de onderwijssociologie het ‘verborgen curriculum’ wordt genoemd.

Dat bevat behalve impliciete kennis en inzichten, ook normen, waarden en overtuigingen die leerlingen ‘tussen de regels door’ en non-verbaal meekrijgen. En het bevat de ruimte die leerlingen ervaren voor verschillende gezichtspunten, ervaringen, vragen en discussie.

Invoelen van emoties

Wie van invloed wil zijn op het curriculum, en het daarbij ook wil hebben over wat kinderen en jongeren expliciet en impliciet daadwerkelijk meekrijgen in het onderwijs, kan zich behalve op de landelijke politiek en overheid ook op scholen richten. Ook daar kunnen vragen worden gesteld, kan kritiek worden geuit en de discussie worden gevoerd over het curriculum. Niet alleen over de keuze in lesstof, schoolboeken, leermaterialen en toetsen, maar ook over hoe deze worden toegepast en doorleefd in de dagelijkse onderwijspraktijk.

Dat gesprek hoeft zich niet te beperken tot een uitwisseling van feiten en standpunten. Ook luisteren, delen van ervaringen, invoelen van emoties en verplaatsing in andere gezichtspunten horen daarbij.

Honderd jaar geleden al benadrukte de Amerikaanse filosoof John Dewey in zijn boek Democracy and Education dat scholen op dezelfde democratische grondslagen zijn geënt als de samenleving buiten de schoolmuren. Daarmee zijn het ware oefenplaatsen voor democratie.