Column FD: Onderwijs weerspiegelt ook het lelijke gezicht van meritocratisering

Edith Hooge

Volgens het meritocratisch ideaal zijn verschillen tussen mensen wat betreft hun maatschappelijke positie, inkomen en sociaal netwerk gerechtvaardigd zolang iedereen, ongeacht afkomst, dezelfde kansen krijgt om zijn of haar individuele capaciteiten te ontwikkelen. En zolang in een eerlijke competitie wordt vastgesteld wie de besten zijn. Net als in veel westerse landen, wordt dit ideaal in Nederland breed omarmd en daarbij speelt het onderwijs een grote rol. Maar na decennialang steeds verdergaande meritocratisering, blijken de kansen om ‘van een dubbeltje een kwartje’ te worden nu te stagneren en zelfs af te nemen.

Wake-upcall

Toen de onderwijsinspectie in 2016 oplopende kansenongelijkheid in het onderwijs rapporteerde, zorgde dit voor een wake-upcall. Sindsdien stijgt het thema op de politieke en maatschappelijke agenda. Het ministerie van Onderwijs voert hierop gericht beleid, de verkiezingsprogramma’s van uiteenlopende politieke partijen stellen kansenongelijkheid aan de kaak en de vragen ‘Doen scholen genoeg om elk kind gelijke kansen te geven en is er een eerlijke competitie?’ staan centraal in de indringende documentaireserie ‘Klassen’.

Nu meritocratisering een impuls krijgt door hernieuwde aandacht en beleidsinspanningen, is het ook het moment om oog te hebben voor de ingewikkelde paradox die er aan kleeft. Want hoe volmaakter een meritocratie werkt, hoe donkerder de schaduwzijden ervan worden. Al in 1958 wees de Britse socioloog Michael Young, die de term meritocratie introduceerde, op de keerzijden ervan in The rise of the meritocracy: 1870 – 2033.

‘Ook democratie heeft baat bij bestuurders met andere capaciteiten dan een hoge opleiding’

Young schetst de wrange sociale tegenstellingen die ontstaan als ‘succes’ alleen is gebaseerd wat mensen individueel in hun mars hebben. Want diegenen die vanuit meritocratische waarde ‘terecht en verdiend’ hebben verloren hoeven niet te rekenen op solidariteit of betrokkenheid van ‘de winnaars’. Hij laat zijn satirische dystopie dan ook eindigen met een revolutie van de klasse van mensen met de laagst gemeten IQ-scores. Anno 2020 schetst de Amerikaanse filosoof Michael Sandel in Tyranny of merit opnieuw hoe door ‘meritocratische sortering’ de maatschappelijke en politieke waardering voor lager opgeleide mensen en laagbetaald werk steeds verder afneemt.

Waar hangen deze schaduwzijden mee samen? Ten eerste met de principiële vraag naar wat we rechtvaardig achten voor mensen in een samenleving: een gelijke kans op ongelijke uitkomsten, of ongelijke kansen op meer gelijke uitkomsten? Het meritocratisch gedachtegoed legt de focus op het eerste, waardoor gelijke uitkomsten buiten beeld raken. Maar er zijn andere opties die naar het laatste neigen, zoals de theorie van rechtvaardigheid van de Amerikaanse filosoof John Rawls.

De keerzijden van de meritocratie zijn niet alleen een theoretische kwestie. Zij komen ook voort uit hoe er in westerse samenlevingen praktisch vorm aan meritocratie wordt gegeven. De ideaaltypische betekenis van merit als ‘verdienste voor de samenleving’ krijgt in de praktijk namelijk de smalle en niet-wederkerige betekenis van ‘eigen verdienste’, in de zin van individueel talent en de motivatie om die talenten tot ontwikkeling te brengen.

Eenzijdige benadering

En met de forse groei van onderwijsdeelname vanaf de tweede helft van de 20e eeuw is die ‘eigen verdienste’ toenemend eenzijdig bepaald in termen van schoolsucces en niveau van het diploma. Dit laat weinig oog voor andere vormen van verdiensten voor de samenleving, zoals bijvoorbeeld bijdragen aan het welzijn van anderen, vrij ondernemen of basaal onderhoudswerk aan onze publieke infrastructuur.

Onderwijs speelt een centrale rol in het spiegelen en versterken van de meritocratische schaduwzijden. Want hoe beter de meritocratie werkt, hoe meer onderwijs een instrument wordt dat het breukvlak tussen hoog- en laagopgeleiden verdiept. Hoe meer gelijke kansen en eerlijke selectie, hoe beter alle ‘schoolcapabele’ en gemotiveerde kinderen eruit worden gefilterd voor de hogere onderwijssoorten en bijbehorende diploma’s. Met als resultaat dat de groep kinderen die het minder goed doet op school, in de lagere onderwijssoorten achterblijft. En voor die lagere onderwijssoorten, voor wat leerlingen er leren, hoe zij zich er ontwikkelen en welke diploma’s zij er behalen, is vanuit meritocratisch normatief oogpunt veel minder aandacht, waardering en erkenning.

Valt dit lelijke gezicht van de meritocratie te keren? De recente uitspraak in het FD van topambtenaar Abigail Norville vind ik hiervoor inspirerend (FD, 28 november). Zij veranderde de selectiemethode van nieuwe trainees bij de gemeente Rotterdam, waar eerder een IQ-test werd gebruikt waardoor 30% van de sollicitanten afviel: ‘Het waren alleen de slimste jongens en meisjes van de klas die werden aangenomen. Supergoed, maar dit zijn niet de enigen die je nodig hebt binnen een organisatie.’ En een experiment door onderzoekers van de Vrije Universiteit Amsterdam met ‘open hiring’, een wervingsmethode waarbij de eerste die zich meldt meteen de baan krijgt zonder sollicitatiegesprek, is hier interessant. Mensen krijgen zo een baan waarop ze gezien hun schoolloopbaan of diploma weinig kans maakten.

Ook de democratie is gebaat bij volksvertegenwoordigers en bestuurders met bredere of andere capaciteiten en drijfveren dan alleen een hogeronderwijsdiploma. Zodat ook lager opgeleide mensen zich erkend, herkend en vertegenwoordigd voelen. Een bredere invulling van ‘verdienste’ dan alleen winnen op de onderwijsladder, helpt de schaduwzijden van de meritocratie te dempen.