Een goede start voor het jonge kind

Door de Tweede Kamer is aan de Onderwijsraad de vraag voorgelegd welke inrichting van het voorschoolse stelsel het meest adequaat is om alle jonge kinderen een goede start te bieden. De Onderwijsraad heeft regelmatig geadviseerd over het jonge kind. De raad heeft er daarom voor gekozen geen nieuw adviesrapport uit te brengen, maar de reeds beschikbare informatie en inzichten tegen het licht te houden van de actuele ontwikkelingen en dit in een gesprek met de leden van de vaste Kamercommissie voor onderwijs te delen. Deze interactieve vorm van adviseren sluit nauw aan bij hetgeen de minister voor Wonen en Rijksdienst in zijn brief, d.d. 18 december 2014, aan de Tweede Kamer schreef over het adviesstelsel.

Op 2 juli sprak de Onderwijsraad met de Tweede Kamer over Een goede start voor het jonge kind. In dit adviesgesprek pleitte de Onderwijsraad voor een integraal vrijwillig aanbod van hoge kwaliteit voor kinderen vanaf 2,5 jaar. De raad signaleerde als belangrijkste knelpunten de matige educatieve/pedagogische kwaliteit en de fragmentatie van het stelsel waar het gaat om financiering, toegankelijkheid en toezicht.

De raad heeft zijn visie op de gewenste ontwikkelingen en de onderbouwing ervan uitgewerkt in een achtergrondnotitie. Deze is op de site te raadplegen. De op 2 juli gebruikte powerpoint-presentatie is als bijlage toegevoegd.

Op dit moment maakt maar liefst 86% van de kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar al gebruik van een vorm van voorschoolse voorziening. Voorschoolse voorzieningen kunnen tal van positieve effecten hebben op de korte en langere termijn, zowel voor de kinderen die er aan deelnemen, als voor ouders en voor de samenleving als geheel. Het is echter bekend dat een hoge pedagogische kwaliteit hiervoor van cruciaal belang is, terwijl de educatieve/pedagogische kwaliteit van het aanbod in ons land matig is.

In totaal kost het huidige voorschoolse stelsel tot 4 jaar ca. 2,9 miljard euro, betaald door ouders, werkgevers en overheden. Het stelsel wordt aangestuurd door twee verschillende ministeries en door gemeenten, er zijn twee verschillende toezichthouders en het aanbod is verdeeld naar de verschillende doelstellingen opvang, educatie en spelen met elk hun eigen financieringsstromen en toegangscriteria. Dit belemmert de toegankelijkheid van het stelsel, de sociale cohesie, doelmatige besteding van middelen en de keuzevrijheid voor ouders. De versnippering van middelen en aansturing zet ook duurzame kwaliteitsverbetering verder onder druk.

De raad adviseert te komen tot een coherent, kwalitatief hoogwaardig aanbod voor alle kinderen vanaf 2,5 jaar waarin spelen, vorming, voorkomen van leerachterstanden en opvang bijeen zijn gebracht. Het aanbod dient op vrijwillige basis beschikbaar zijn voor alle kinderen tussen de 2,5 en 4 jaar voor vijf dagdelen per week.

Voor de uitvoering van dit advies beveelt de Onderwijsraad het volgende aan:

  • Verhoog het opleidingsniveau, pas beroepsprofielen aan, en vergroot binnen de opleidingen de aandacht voor kennis over het jonge kind;
  • Breng het aanbod voor jonge kinderen onder regie van de basisschool;
  • Breng de sturing en het toezicht onder bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Het gaat de Onderwijsraad uitdrukkelijk niet om het vervroegen van het schoolse leren. Het gaat zowel om vrijspelen als om begeleid spelen oftewel het door middel van spelend leren versterken van sociale vaardigheden, stimuleren van ontluikende taalvaardigheden en bevorderen van zelfsturing. Het op deze manier begeleiden van kinderen stelt andere eisen aan de medewerkers. Een opleiding op HBO niveau met daarin een specialisatie jonge kind (vanaf 2,5 jaar) en gericht op spelend leren is volgens de raad hiervoor een randvoorwaarde.

De raad is van mening dat een stevige en gewortelde organisatie als de basisschool de regie moet hebben. Daar zit al veel expertise met betrekking tot de pedagogische kwaliteit. Door de regie bij de basisschool te leggen kan de continuïteit beter worden gegarandeerd. Dat is belangrijk omdat overgangen risicovol zijn, zeker voor kinderen uit kansarme gezinnen. Door het aanbod bij de basisschool onder te brengen zal de drempel om er gebruik van te maken naar verwachting ook lager worden.

De Onderwijsraad bepleit om de aansturing en toezicht van het voorgestelde aanbod bij één ministerie en bij één toezichthouder te leggen. Wanneer de regie bij de basisschool ligt, ligt het voor de hand dat dit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Inspectie van het Onderwijs zijn.