Vakmanschap voortdurend in beweging

De Onderwijsraad heeft op verzoek van de Tweede Kamer een advies uitgebracht over de vraag hoe de aansluiting van het middelbaar beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt beter kan, zowel voor het einde van initiële opleidingen als erna, via een leven lang leren. De raad adviseert regioregie meer te benutten en pleit daarnaast voor het hervormen van de O&O-fondsen en het instellen van een persoonlijk postinitieel scholingsbudget.

Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt behoeft voortdurende aandacht. Ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt doen een groot beroep op de flexibiliteit en het lerend vermogen van mensen. De arbeidsmarktpositie en geringe scholingsdeelname in het kader van een leven lang leren maken vooral de positie van middelbaar opgeleiden zorgelijk. Daarom richt de raad zich in dit advies op het zogenoemde middensegment: de groep met een mbo diploma op niveau 2 of hoger.

Hoogwaardig vakmanschap moet voortdurend op peil worden gehouden: voltooiing van de initiële opleiding is daarvoor niet langer voldoende. Voor middelbaar opgeleiden is een leven lang leren extra van belang. Het is daarbij verstandig om al in de initiële opleiding een aanzet te geven voor latere deelname aan een leven lang leren.

Bij een leven lang leren is volgens de raad aandacht nodig voor persoonlijke ontwikkelingsdoelen en werkgerelateerde doelen. Hoewel persoonlijke ontwikkeling ook een doel op zich is, hanteert de raad in dit advies de insteek dat het persoonlijke ontwikkelingsdoel de werkgerelateerde doelen versterkt. Door beide doelstellingen in combinatie na te streven leren mensen hoe ze hun leven vorm kunnen geven en hun sociale netwerken kunnen opbouwen, maar ook hoe ze hun kennis en vaardigheden kunnen uitbreiden en kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Om deze brede doelstelling van een leven lang leren goed vorm te kunnen geven en versnippering van beleid en financiering tegen te gaan, pleit de raad voor meer (regionale) samenhang in de aanpak én voor betrokkenheid van alle partijen: middelbaar opgeleiden zelf, werkgevers, onderwijsinstellingen en overheid. Daartoe doet de raad drie aanbevelingen.

Versterk de regionale aanpak

De raad adviseert regioregie meer te benutten voor verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in het kader van een leven lang leren, omdat dan beter kan worden ingespeeld op de specifieke behoeften van werknemers en arbeidsmarkt. Dit voorkomt versnippering in aanbod, organisatie en financiering van onderwijs. Daarbij is samenwerking tussen verschillende partijen nodig. De raad pleit voor een regierol van gemeenten en voor gedegen evaluatie en monitoring van beleidsmaatregelen en interventies op het gebied van een leven lang leren.

Stimuleer en ondersteun eigen verantwoordelijkheid

De raad vindt het belangrijk dat middelbaar opgeleiden bewust gemaakt worden van de noodzaak van blijvend leren en dat zij zelf verantwoordelijkheid nemen voor leeractiviteiten in het kader hiervan. Zij moeten bij dit bewustwordingsproces en bij het leren zelf ondersteund worden. De raad pleit voor een positionering van een leven lang leren in de onderwijskolom. Al in het initiële onderwijs moet aandacht zijn voor de noodzaak van voortdurend leren en de ontwikkeling van zelfsturing. Daartoe dient volgens de raad de inspanningsverplichting van loopbaanoriëntatie en -begeleiding in het middelbaar beroepsonderwijs op termijn verzwaard te worden tot een resultaatsverplichting voor de student. 

Zorg voor een persoonlijk postinitieel scholingsbudget

De raad identificeert twee knelpunten bij een onderdeel van de financiering van leven lang leren: de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen). Ten eerste zijn deze fondsen gericht op de eigen sector en vaak niet op sectoroverschrijdende mobiliteit. Ten tweede is de besteding van de middelen in deze fondsen niet efficiënt geregeld. De raad pleit voor het hervormen van de O&O-fondsen en het instellen van een persoonlijk postinitieel scholingsbudget. De raad is van mening dat het rechtvaardig is wanneer werknemers de beschikking krijgen over de zelf opgebouwde reserves. Zij moeten de mogelijkheid hebben om deze opleidingsgelden te gebruiken voor opleidingen of cursussen die de ‘employability’ van de werknemer bevorderen in de huidige baan. Zij moeten deze opleidingsgelden echter ook in kunnen zetten bij intersectorale mobiliteit op de arbeidsmarkt of bij werkloosheid. Volgens de raad verbetert het instellen van een persoonlijk budget de toegankelijkheid, kwaliteit en efficiëntie van scholing na het initiële onderwijs.