Kwaliteit in het hoger onderwijs

In Nederland is er veel aandacht voor de kwaliteit van het hoger onderwijs. Dat past bij het belang van goed hoger onderwijs voor onze economie én onze samenleving; en bij de behoefte van mensen om hun talenten optimaal te kunnen ontplooien. De raad heeft zich op verzoek van de Minister van Onderwijs gebogen over de vraag op welke manier de kwaliteit van het hoger onderwijs op verantwoorde wijze verbeterd en gewaarborgd kan worden. Bij de beantwoording van die vraag staat de uitwerking van het concept kwaliteitscultuur centraal.

Voor het bevorderen van kwaliteit is afstemming tussen verschillende benaderingen essentieel. Er zijn ten minste drie aspecten waar aandacht naar hoort uit te gaan: 1) de kwaliteitsopvatting(en) van waaruit het kwaliteitsbeleid wordt ingevuld en de verhouding daarvan tot opvattingen over onderwijskwaliteit die bij studenten en docenten leven; 2) de invloed van instrumenten van kwaliteitsbeleid op de onderwijspraktijk en of zij kwaliteitsculturen versterken of verstoren; en 3) de mate waarin het kwaliteitsbeleid past bij de rollen en verantwoordelijkheden die betrokkenen in het stelsel hebben, met bijzondere aandacht voor de betrokkenheid van studenten en docenten. Bij een duidelijke rolverdeling past dat de overheid zich vooral richt op het bewaken van publieke waarden en het scheppen van voorwaarden voor kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld in het kader van opleidingsaccreditatie. Ten aanzien van elk van deze drie aspecten is evenwicht in het beleid nodig.

In dit advies werkt de raad dit evenwicht uit en doet hij aanbevelingen om tot een beter kwaliteitsbeleid te komen. Deze zijn gericht op betrokkenen op het niveau van opleidingen, op het niveau van instellingen en op landelijk niveau:

Aanbeveling 1: werk aan een sterkere kwaliteitscultuur op opleidingsniveau

Vooral een sterke kwaliteitscultuur op opleidingsniveau draagt bij aan kwaliteitsverbetering. Een belangrijk element hiervan is het formuleren en consequent uitdragen van een gedeelde onderwijsvisie. Op basis van deze visie kunnen doelstellingen geformuleerd worden, die richting geven aan de kwaliteitsverbetering. Voor het realiseren van een sterke kwaliteitscultuur vraagt de raad ook aandacht voor het bevorderen van de studentbetrokkenheid en gemeenschapsvorming, het versterken van het leiderschap op opleidingsniveau en het organiseren van kritische reflectie en feedback.

Aanbeveling 2: herijk als instelling de interne kwaliteitszorg en schep randvoorwaarden voor sterkere kwaliteitsculturen binnen opleidingen

Op het niveau van de instellingen moet er een beter evenwicht komen tussen rekenschap en eigenaarschap. Instellingsbestuur en raad van toezicht zijn medeverantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit en horen daarop toe te zien. Besturen kunnen ervoor zorgen dat interne kwaliteitszorg kwaliteitsculturen versterkt, niet verstoort. Zij kunnen daarnaast randvoorwaarden scheppen voor sterke kwaliteitsculturen op opleidingsniveau en opleidingen stimuleren tot kwaliteitsverbetering. Met name het hrm-beleid kan die kwaliteitsculturen meer ondersteunen.

Aanbeveling 3: pas de door de overheid georganiseerde kwaliteitszorg aan

De overheid moet zich vooral richten op het bewaken van publieke waarden en het scheppen van voorwaarden voor kwaliteitsverbetering. De raad stelt voor de instellingstoets kwaliteitszorg af te schaffen ten gunste van kwaliteitsafspraken. De opleidingsaccreditaties moeten blijven bestaan, maar meer ruimte laten voor een eigen onderwijsvisie van de opleiding. Verder dient de opleidingsaccreditatie zich te beperken tot een beoordeling van de basiskwaliteit. De raad adviseert een scherp onderscheid te maken tussen visitatie en accreditatie. Visitatie – het kritische gesprek tussen ‘peers’ – kan dan meer gericht worden op verbetering. Tot slot beveelt de raad aan om te verkennen op welke manier fragmentatie in toezichtkaders en -houders kan worden doorbroken.