Naar een nieuwe kleuterperiode in de basisschool

Uitbreiding van het basisonderwijs met een pedagogisch aanbod voor alle driejarigen, gekoppeld aan een herziening van de kleuterperiode. Dat stelt de Onderwijsraad voor, om zo de voor- en vroegschoolse ontwikkeling van alle jonge kinderen te stimuleren.

Aanleiding: hoge deelname aan voorschoolse voorzieningen maar zorgen over kwaliteit

Bijna alle driejarigen maken inmiddels gebruik van kinderopvang of van de peuterspeelzaal. De kwaliteit van deze voorzieningen varieert echter sterk en laat in veel gevallen te wensen over. Peuterspeelzalen lopen leeg, met uitzondering van die voorzieningen die voor- en vroegschoolse educatie aanbieden voor achterstandskinderen. Tegelijkertijd is de deelname aan kinderopvang sterk gestegen. Hier ontbreekt het in veel gevallen echter aan een pedagogisch programma, bovendien blijkt de kwaliteit eerder af- dan toe te nemen. Voor achterstandsleerlingen bestaat wel een gericht programma van voorschoolse educatie, maar dit werkt segregatie in de hand. Bovendien blijkt er vaak geen sprake van een doorlopende leerlijn met de vroegschoolse educatie in het basisonderwijs.

De raad pleit daarom voor een pedagogisch hoogwaardig aanbod voor alle kinderen in deze belangrijke fase van hun ontwikkeling, zoals ook in veel andere landen gebruikelijk is. In Vlaanderen nemen bijvoorbeeld vrijwel alle driejarigen deel aan kleuteronderwijs. Voor Nederland heeft de raad daarom de hoogste verwachtingen van een aanbod door de basisschool, vergelijkbaar met dat voor de vierjarigen.

Vormgeving van een pedagogisch aanbod voor alle driejarigen

De raad stelt voor alle driejarigen vijf ochtenden te laten spelen en leren in een pedagogisch rijke omgeving onder verantwoordelijkheid van de basisschool en onder leiding van goed opgeleid personeel. Dit publiek bekostigde aanbod moet zo aantrekkelijk zijn dat ouders graag hun kinderen laten deelnemen, zoals dat nu ook geldt voor het bestaande aanbod voor vierjarigen. De structurele extra kosten voor de overheid van een dergelijk aanbod zijn relatief beperkt. De raad becijfert deze kosten op 100-200 miljoen euro.

Om de kwaliteit van de leerkrachten voor het jonge kind te waarborgen, is de raad daarnaast voorstander van differentiatie binnen de pabo-opleiding. De pabo zou een specialisatie voor jonge (3-8) en oudere kinderen (6-12) moeten aanbieden. Om een brede inzetbaarheid van leerkrachten binnen de gehele basisschool te waarborgen zou een brede bevoegdheid moeten blijven bestaan, maar met de verplichting om bij wisseling tussen onderbouw en bovenbouw (en omgekeerd) een eenjarige bijscholing te volgen.

Voor invoering van een pedagogisch aanbod voor driejarigen zijn op korte termijn verschillende varianten denkbaar. Bijvoorbeeld een gezamenlijk aanbod van de basisschool met kinderopvang en peuterspeelzaal of geleidelijke vervroeging van de instroom in het basisonderwijs door aanzienlijke uitbreiding van het aantal wendagen. Uiteindelijk is het doel om de driejarigen onder te brengen bij de basisschool. De keuze voor een aanbod van vijf ochtenden maakt het mogelijk dat kinderen ’s middags thuis of op de naschoolse opvang kunnen slapen. Op de lange termijn is uitbreiding naar negen dagdelen denkbaar, zoals gebruikelijk is in Vlaanderen en voor de vierjarigen in Nederland.