Het bevorderen van gelijke kansen en sociale samenhang

De bewindslieden van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) hebben de Onderwijsraad verzocht om een verkenning uit te brengen over het onderwerp ‘van instelling naar leerling centraal’ alsmede over het thema ‘gelijke kansen, opstroom, doorstroom en maatwerk’. De wenselijkheid om de leerling meer centraal te stellen en de grenzen die daarbij in ogenschouw genomen zouden moeten worden, worden door de raad beschreven in een aparte verkenning. In deze notitie worden de belangrijksteconclusies en aanbevelingen van de raad met betrekking tot het bevorderen van gelijke onderwijskansen en sociale samenhang van de afgelopen tien jaar samengevat.

Met deze notitie biedt de raad regering en parlement een overzicht van de relevante adviezen met betrekking tot gelijke kansen en sociale samenhang, geclusterd in een vijftal aandachtspunten. Deze aandachtspunten hebben betrekking op: 1) het (vroegtijdig) bestrijden van achterstanden, 2) selectie en op- en doorstroomkansen, 3) het behalen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt, 4) eindtoetsing en 5) burgerschapsonderwijs. De raad benadrukt dat deze aandachtspunten niet op zichzelf staan. Ze vormen een pakket van aanbevelingen die in onderling verband en samenhangmoeten worden gezien.

Hiernaast geeft de raad aan dat onderwijsbeleid, meer dan nu het geval is, gestoeld zou moeten worden op een langetermijnvisie en een lange termijn onderwijsagenda. Daarin horen gelijke kansen en sociale samenhang, maar ook onderwijskwaliteit, doelmatigheid, pluriformiteit en keuzevrijheid een plaats te hebben en tegen elkaar afgewogen te worden. Dit voorkomt dat beleid te zeer afhangt van hypes, slogans en geldende doctrines en kortetermijndenken. Daarnaast zou ook, conform het rapport van de commissie-Dijsselbloem, meer gebruikt moeten worden gemaakt van wetenschappelijke theorieën en wetenschappelijk of praktijkgericht onderzoek. De recente toename in aandacht voor gelijke kansen lijkt nu gebaseerd te zijn op een zeer beperkte set aan wetenschappelijke kennis en cijfers.

Op 23 juni is de notitie door de voorzitter van de Onderwijsraad, Henriëtte Maassen van den Brink, aangeboden aan de bewindslieden. 

Samenvatting hoofdpunten uit de notitie gelijke onderwijskansen en sociale samenhang

Het (vroegtijdig) bestrijden van achterstanden

De raad hecht veel waarde aan het zo vroeg mogelijk bestrijden van onderwijsachterstanden. In Een goede start voor het jonge kind (2015) pleit de raad dan ook voor een integraal vrijwillig aanbod van hoge kwaliteit voor kinderen vanaf 2,5 jaar. De raad signaleert als belangrijkste knelpunten de matige educatieve/pedagogische kwaliteit en de fragmentatie van het stelsel waar het gaat om financiering, toegankelijkheid en toezicht.

Selectie en op- en doorstroomkansen

De raad stelt in Overgangen in het onderwijs (2014) dat het relatief vroege selectiemoment in het Nederlandse onderwijssysteem op de overgang van primair naar voortgezet onderwijs niet bezwaarlijk is, zolang er voldoende tweede kansen zijn voor leerlingen die willen op- of doorstromen. Als er voldoende mogelijkheden zijn om leerlingen te laten stapelen en doorstromen, is de niveauselectie bij de overgang van primair naar voortgezet onderwijs minder bepalend voor het verloop van de schoolloopbanen. Om die reden doet de raad diverse aanbevelingen gericht op de reparatie van huidig onderwijsbeleid zodat op- en doorstroomkansen worden verbeterd.

Het behalen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt

Volgens de raad maken de arbeidsmarktpositie en geringe scholingsdeelname in het kader van een leven lang leren vooral de positie van middelbaar opgeleiden zorgelijk. De raad adviseert in Vakmanschap voortdurend in beweging (2016) dan ook onder andere om regioregie meer te benutten voor verbetering van de aan­sluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in het kader van een leven lang leren. Verder is het belangrijk dat middel­baar opgeleiden zich meer bewust worden van de noodzaak van blijvend leren en van hun eigen verantwoordelijkheid voor leeractiviteiten in het kader hiervan. Ten slotte pleit de raad voor een persoonlijk postinitieel scholingsbudget. 

Eindtoetsing

De raad benadrukt in Maatwerk binnen wettelijke kaders: eindtoetsing als ijkpunt voor het funderend onderwijs (2015) dat het onwenselijk is de wettelijke kaders rondom eindtoetsing in het funderend onderwijs te verruimen. Er zijn met name belangrijke risico’s verbonden aan invoering van de mogelijkheid van afronding van vakken op een lager niveau in het voortgezet onderwijs. Deze risico’s betreffen onder andere het civiel effect van diploma’s, de toegankelijkheid van en doorstroom naar het vervolgonderwijs, de motivatie van leerlingen, de samenhang in het curriculum, doorlopende leerlijnen en de socialiserende functie van het funderend onderwijs. Verdere verruiming van de wettelijke kaders van eindtoetsing nemen bovendien de door scholen ervaren belemmeringen om de reeds aanwezige grote wettelijke ruimte te benutten niet weg.

Burgerschapsonderwijs

De raad vindt dat het breder opvatten van onderwijskwaliteit, waar burgerschapsonderwijs onderdeel vanuit maakt, moet samengaan met het inzichtelijk maken van deze kwaliteit en het breder verantwoorden daarvan. In De volle breedte van onderwijskwaliteit (2016) pleit de raad dan ook voor gebruik van een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve instrumenten binnen een systeem van cyclisch werken. Verantwoording over de onderwijskwaliteit in brede zin behoort te worden opgenomen in het schoolplan en het proces van verantwoording over brede kwaliteit dient een plaats te krijgen in het inspectietoezicht.