Maatwerk binnen wettelijke kaders: eindtoetsing als ijkpunt voor het funderend onderwijs

De Onderwijsraad heeft op verzoek van de staatssecretaris een advies uitgebracht over de vraag in hoeverre het wenselijk is om in het primair en voortgezet onderwijs de wettelijke kaders van de eindtoetsing te verruimen. De raad adviseert om deze wettelijke kaders niet te verruimen.

Kaders laten variatie bij eindexamens toe

Van het onderwijs wordt in toenemende mate verwacht dat het rekening houdt met verschillen tussen leerlingen. Leraren en scholen kunnen dat op heel verschillende manieren doen. Scholen in het primair en voortgezet onderwijs moeten zich daarbij houden aan de wettelijke kaders. Die kaders laten een zekere variatie toe. Leerlingen in het primair onderwijs kunnen bijvoorbeeld de eindtoets eerder dan in het achtste leerjaar maken, en leerlingen in het voortgezet onderwijs kunnen in meer vakken examen doen, vakken een of twee jaar eerder afsluiten, en voor een of meer vakken examen doen op een hoger niveau. De afgelopen jaren zijn verschillende voorstellen en verzoeken gedaan om bij de eindtoetsing meer variatie mogelijk te maken.

Geen noodzaak tot verruiming van kaders rond eindtoetsing

De Onderwijsraad adviseert de wettelijke kaders rond eindtoetsing niet te verruimen. In het huidige onderwijsstelsel vormt de eindtoetsing in het primair en voortgezet onderwijs een belangrijk ijkpunt. Het is nodig om het funderend karakter van dit onderwijs te waarborgen en de kwaliteit ervan te bewaken. Tornen aan de wettelijke kaders rond eindtoetsing zal zijn weerslag hebben op het stelsel als geheel. De raad wijst op verschillende risico’s. Verruiming kan sociale ongelijkheid tussen leerlingen vergroten en toegankelijkheid tot en doorstroom binnen het stelsel belemmeren. Ook kan het afbreuk doen aan het civiel effect van diploma’s. In het buitenland leidt een flexibeler opzet van eindtoetsing vaak tot aanvullende eisen en extra toetsing in het vervolgonderwijs. Het zou leerlingen kunnen motiveren en uitdagen tot hogere prestaties, maar ook kunnen leiden tot lagere prestaties.

De Onderwijsraad is van mening dat het belangrijk is dat leraren en scholen rekening houden met verschillen tussen leerlingen. De raad constateert dat scholen binnen de wettelijke kaders van eindtoetsing volop ruimte hebben om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen. Dat scholen daar tot op heden betrekkelijk weinig gebruik van maken, komt mede voort uit reële praktische belemmeringen. Belemmeringen binnen het stelsel zijn onder meer: de manier waarop het vervolgonderwijs waardeert dat leerlingen meer vakken of vakken op een hoger niveau afsluiten, het niet op elkaar aansluiten van curricula van verschillende schooltypen, organisatorische complicaties, en een te zware wissel op het vermogen van leraren om te differentiëren. Verruiming van de wettelijke kaders van eindtoetsing neemt geen van deze belemmeringen weg.

De raad benadrukt dat er weinig kennis voorhanden is over mogelijke gevolgen van verdere verruiming van de wettelijke kaders van eindtoetsing. De risico’s zijn daardoor onbekend. De Onderwijsraad waarschuwt met dit advies voor overhaaste en ondoordachte stelselwijzigingen.

Bijlagen